Als het tegen het einde van het jaar aan loopt, begint de lammertijd langzaam weer in beeld te komen. Dan moeten er een boel dingen geregeld worden om weer klaar te zijn voor een nieuw seizoen. Er moet voldoende stro klaar staan, kuilvoer en hooi, schapen- en lammerenbrok, jodium, glijmiddel, biest en melkpoeder, warmtelampen moeten gecontroleerd zijn (je zou maar mis pakken als er een verkleumd lammetje van de kou ligt dood te gaan), speentjes en slangetjes voor de melkautomaat moeten voldoende in voorraad zijn…. maar ook de stal moet weer schoon en fris zijn zodat de schapen heerlijk ritselend hun tijdelijke onderkomen kunnen betrekken. De dikke laag mest van het afgelopen seizoen wordt met een grote bak opgeschept en buiten gelegd, klaar om als mest over de weides te worden uitgereden in het voorjaar.

Een bevriende boer komt ons daarmee helpen. Met zijn grote trekker en nog grotere bak schept hij in een mum van tijd onze stal leeg. Wij hadden alles al voorbereid. De laatste hekjes waren van de mestlaag afgehaald, de zware stapstenen voor de kleine lammetjes die anders niet bij de drinkbak kunnen verwijderd, rondslingerende emmers en ruifjes waren weer netjes opgeborgen. De achterwand van de stal was omhoog gezet zodat de trekker achter in en uit kon rijden. Ik had de voergang keurig aangeveegd en het vieze oude hooi wat er nog lag, op de mest aan de andere kant van de hekken gegooid. Dat ging dan mooi mee naar buiten op de mesthoop.
En toen belde de boer af. Iets met de melkrobot. Of het goed was dat hij de volgende ochtend vroeg kwam. Tuurlijk. Wij waren allang blij dat hij ons hielp, want met ons kleine shoveltje zouden we dagenlang bezig zijn met uitmesten. We lieten de boel gewoon even open staan tot de volgende dag, dat kon voor een nachtje geen kwaad. Dachten we.

We waren alleen de wolschapen vergeten. En dat ene hekje achterin, wat open stond.

De wolschapen mogen, wanneer ze maar willen, de stal in lopen. Dan regenen ze niet nat en blijft hun prachtige vachtje mooier. Het hekje achterin moet wel dicht zijn, want anders lopen ze de voergang op. En dat is verboden gebied voor schapen. Op de voergang leggen we het voer voor het voerhek. Daar ligt dus lekker eten. Het is de bedoeling dat de schapen daar door het hek heen van eten en er niet in lopen, en erop piesen en poepen, want dan is het niet lekker meer. Op de voergang staat ook de voorraad schapenbrok. Er staan open zakken waaruit we emmertjes vullen om daarmee te voeren. Er stond ook nog een kist met mooie dikke goudreinetten voor de appeltaart.

Toen we s’ morgensvroeg de stal in wilden lopen om te beginnen hoorden we vlugge schapenpootjes tikken op het beton. Een mekker uit een hoek waar geen schapen zouden moeten zijn. We openden de schuifdeur en daar stonden ze. Met zelfingenomen tronies keken twaalf wolleballen ons aan. Mijn keurig geveegde voergang was veranderd in een ondergepieste en – gepoepte bende waar kleine stukjes appel en gemorste brokjes doorheen gestrooid waren. Een zak opengescheurd, een kruiwagen -die gisteren nog vol brokjes zat- omgegooid. Het kistje waar gisteren nog de goudreinetten in lagen te glimmen was nagenoeg leeg.

De schapen waren snel weer gevangen. Tevreden glunderend lagen ze een uurtje later in de wei te kijken hoe wij de mest naar buiten werkten. Ik baal op zo’n moment om het werk dat ik voor niets heb gedaan en nog eens kan beginnen. Maar ergens diep vanbinnen borrelt ook een brede grijns. Mijn schapen. Eigenwijze ondeugende donderstenen. Ik zou ze niet anders willen.